Joodse verhalen: De bruid in haar graf
Het lied van de jongen
De acht
zonen en de dochter van de koning
Sluwe Todie en Lyzer de vrek
Het verhaal van Ester
De Ba'al Shem Tov en de kolenbrander
De paardenluisteraar
Hoger dan de hemel
Adam, waar ben je
De opvolger
De schat van Rabbi Eisik
HOGER DAN DE HEMEL
HOGER DAN DE HEMEL, een chassidische vertelling, verteld door Isaac Leib Perez (uit: Die Seelenwanderung einer Melodie, Erzählungen), uit het Duits vertaald en bewerkt door Rob Cassuto voor korte versie klik hier
In het vorderende najaar vallen voor de joden de zogenaamde Hoge Feestdagen, dat zijn het Joods Nieuwjaar en de Grote Verzoendag. De weken vóór die Hoge Feestdagen zijn een periode van inkeer en overdenking over de levenswandel van het afgelopen jaar en in de diensten in de synagoge worden die weken smeekbeden tot de Eeuwige gebeden om hem te bewegen tot vergeving van de verkeerde daden van dat afgelopen jaar en tot het geven van zegen en bescherming voor het komende jaar.
Zo gebeurde dat ook lang geleden in het stadje Niemirov, ergens in Oost-Europa, een stadje met veel chassidische joden, arme mensen met een spontaan en diep geloof in God en hun rebbe..
Tijdens die dagen van de smeekgebeden ging de Rebbe van Niemirov altijd vroeg van huis en dan was hij nergens meer te vinden. Hij was niet inde synagoge, hij was niet in de twee leslokalen, ook niet bij een of andere gebedsbijeenkomst en helemaal niet in zijn huis, je kon het zo controleren: de deur stond altijd open. Iedereen kon in en uitgaan, want wie zou er nou bij een Rebbe stelen?
Waar kon de Rebbe zijn? De joden van Niemirov hadden de oplossing; waar kon hij anders zijn dan in de hemel! Natuurlijk dáár moest hij zijn.
Want had de Rebbe daar in de hemel vóór die ontzagwekkende dagen van de Hoge Feestdagen, niet heel veel voor zijn gemeente in orde te maken? Zoals het afsmeken van een baantje voor de arme joden, vrede voor de gemeenschap, gezondheid voor de mensen en een goede echtgenoot voor de kinderen. Natuurlijk was het de opdracht om goed te leven en vroom te zijn, maar ja, groot in aantal zijn toch de zonden en Satan met zijn duizend ogen speurt de wereld af van het ene eind naar het andere en wat hij ziet klaagt hij daarboven in de hemel aan. En wie kan er in die hoge sferen dan anders helpen dan de Rebbe?
Zo dachten de mensen.
Maar eens kwam er een jood uit Litouwen in het stadje. Hij dreef de spot met de mensen die zo dachten. Die Litouwse joden, moet u weten, die verdiepen zich niet in de praktijk van het boete doen en wat daar allemaal bij komt kijken, die studeren de hele dag uit de boekdelen van de Talmoed en lezen boeken over de Talmoed en boeken over die boeken en ze praten heel geleerd met elkaar.
De geleerde Litouwer raakte in gesprek met die gelovige Chassidische joden en in dat gesprek kwam hij met het argument: “ Hoe kan de Rebbe nou in de hemel zijn? Zelfs onze leraar Mozes steeg tijdens zijn leven niet op in de hemel. Hij bleef zoals bekend op aarde, diep onder de hemel....”
De chassieden keken elkaar aan; wat kan je nou tegen een Litouwer inbrengen?
“Maar waar is de Rebbe dan?” vroegen ze.
“Is dat mijn zorg?”, antwoordde hij schouderophalend.
Maar tegelijk (wat zo'n Litouwer toch niet allemaal voor elkaar krijgt!) besloot hij de zaak te onderzoeken.
Nog die avond, meteen nadat het avondgebed was uitgesproken, sloop de Litouwer stiekem in de kamer van de Rebbe, kroop onder zijn bed en bleef stil liggen. Hij besloot de nacht daar wakend door te brengen om te kijken waarheen de Rebbe verdwijnt en wat hij in de tijd van de smeekbeden doet.
Een ander zou misschien indutten en de tijd verslapen, maar de Litouwer vond een oplossing: hij mompelde uit zijn hoofd een heel hoofdstuk uit de Talmoed voor zich uit!
Tegen de dageraad hoorde hij hoe men de vrome joden wekte voor de smeekgebeden in de synagoge.
De Rebbe sliep allang niet meer. Al een uur lang hoorde hij hem kreunen.
Wie de Nemierover Rebbe een keer had horen kreunen, weet hoe het lijden van het joodse volk de Rebbe aangreep, hoeveel smart er in iedere zucht van de Rebbe lag....Het was hartverscheurend, als je zijn gekreun hoorde! Maar een Litouwse intellectueel heeft een hart van staal. Hij hoorde het gekreun en bleef toch rustig liggen onder het bed en verroerde zich niet. Ook de Rebbe bleef nog liggen: de Rebbe, moge hem een lang leven zijn beschoren, op het bed, de Litouwer onder het bed.
Even later hoorde de Litouwer hoe de bedienden wakker werden, hoe ze de ochtendgebeden mompelden, water over de vingernagels goten en hoe de deuren open en dicht gingen. Toen verlieten de mannen het huis. Het werd weer stil en donker en door het raam drong bleek maanlicht de kamer in.
De Litouwer bekende later, dat angst en een eerbiedige huiver hem overviel, toen hij met de Rebbe alleen achterbleef.. Hij voelde rillingen over zijn huid. De wortels van zijn slaaplokken staken hem als naalden. Stel je eens voor hoe het is om tijdens de dageraad in de tijd van de smeekbeden met een chassidische rebbe alleen in zijn slaapkamer te zijn...
Maar een Litouwer is koppig en hoewel hij trilde als een riet, bleef hij liggen.
Eindelijk stond de Rebbe, moge hem een lang leven zijn beschoren, op.
Nadat hij water over zijn vingernagels had gegoten, opende hij de kledingkist en nam er een pak boerenkleren uit: een broek van grof linnen, grote laarzen, een pelsmuts met een brede lederen band en verstevigd met koperen spijkers.
De Rebbe trekt de boerenkleren aan.
Uit de zak van zijn overjas kijkt het topje van een groot touw naar buiten – een boerentouw!
De Rebbe gaat de kamer uit, de Litouwer achter hem aan.
Uit de gang komt de Rebbe de keuken in, buigt zich onder een bed en haalt een bijl tevoorschijn, bergt die in een vouw van zijn jas en verlaat het huis.
De Litouwer volgt bevend van angst de Rebbe.
Over de stegen zweeft een sfeer van berouw en boetedoening. Uit een van de gebedsruimten klinkt vol weemoed de roep van iemand die de smeekbeden bidt. Dan uit een nachtdonker raam het gekreun van een zieke. De Rebbe stapt langs de kant van de weg in de schaduw van de huizen. De Litouwer volgt hem.
Het hart van de Litouwer bonst op de maat van de zware stap van de Rebbe.
Tegelijk met de Rebbe raakt hij buiten de stad.
Buiten de stad bevindt zich een bosje.
De Rebbe, lang moge hij leven, loopt het bosje in.
Na dertig of veertig stappen blijft hij staan voor een boom. De Litouwer ziet schrikt; hij ziet, hoe de Rebbe uit de vouw van zijn jas de bijl tevoorschijn haalt en hoe hij begint met het kappen van de boom.
Krachtig zwaait de Rebbe de bijl, de boom begint te kraken en valt dan op de grond. De Rebbe splijt het hout in kleinere stukken. Met het touw uit de zak bindt de Rebbe de stukken hout tot een bundel samen en dat gooit hij over zijn schouder.
Dan steekt hij de bijl weer weg in de vouw van zijn jas, verlaat het bosje en loopt langzaam weer terug naar de stad.
In een donker achteraf steegje blijft hij voor een armoedig half weggezakt huisje staan en klopt op het raampje.
“Wie is daar?” klinkt een geschrokken zwakke stem uit het raampje naar buiten. De Litouwer herkent de stem van een zieke vrouw.
“” Ja , ik!”antwoord de Rebbe in het taaltje van de boeren, dat wil zeggen op z'n Witrussisch.
“ Kto ja” Wie is ik?” vraagt de vrouw uit de kamer. En de Rebbe antwoordt weer op z'n Witrussisch:
“Ja, Vasil!”
“Welke Vasil en wat wil je, Vasil?”
“Vasil de houtkoper”, zegt de als Vasil verklede Rebbe. “Hout heb ik te koop ... voor bijna niets.”
En zonder een antwoord af te wachten stapt de Rebbe de kamer binnen.
De Litouwer sluipt er achteraan, en bij het bleke licht van de vroege morgen ziet hij een armoedig ingericht vertrek met kapotte meubels. In bed ligt een oude vrouw gehuld in vodden. Met bittere stem zegt ze:
“Kopen? Waarmee moet ik het kopen? Waar moet ik, arme weduwe, het geld vandaan halen?”
“Ik geef het je op krediet”, antwoordt de verklede Vasil. “Het gaat maar om zes stuivers.”
“Hoe betaal ik je dat ooit?”zucht de oude vrouw?
“Doe niet zo moeilijk”, zegt de Rebbe berispend. “Jij bent een arme zieke jodin en ik laat hier voor jou dit beetje hout achter, zo zit dat. Ooit betaal je het me wel een keertje terug.. Mijn vraag aan jou is: Geloof en vertrouwen, kan je dat ergens in jezelf vinden? Dan kan je zeggen, God, wat ongelooflijk weinig, maar zes stuivers voor zo'n bundel hout!”
“En wie moet voor mij de kachel aanmaken?” klaagt de weduwe. Heb ik de kracht om op te staan? Mijn zoon is tijdens zijn werk omgekomen ...”
“Ik zal ook de kachel aanmaken”, zegt de Rebbe.
En terwijl hij het hout in de kachel legt, mompelt de Rebbe licht kreunend het eerste gebed van de drie voorgeschreven smeekgebeden (slichot).
Het vuur in de kachel ontvlamt en het hout begint knappend te branden. Op dat moment spreekt de Rebbe het tweede smeekgebed.
Het derde smeekgebed in de reeks van smeekgebeden sprak de Rebbe toen het hout al was opgebrand en hij het deurtje van de kachel sloot.
De Litouwer, die het allemaal gezien had, werd toen voor de rest van zijn leven een chassied, een vrome aanhanger van de rebbe van Niemirov.
Als dan later een Chassied begon te vertellen, dat de Rebbe van Niemirov tijdens de smeekgebeden bij het aanbreken van de dag in de hemel was, lachte de Litouwer niet meer, maar voegde er stilletjes aan toe:
“hoger dan de hemel!”
KORTE VERSIE
HOGER DAN DE HEMEL, een chassidische vertelling over de Hoge Feestdagen
Niemirov was een stadje ergens in Oost-Europa, een stadje met veel chassidische joden, arme mensen met een spontaan en diep geloof in God en hun rebbe..
Tijdens de dagen van de smeekbeden (slichot), die vallen vóór de Hoge Feestdagen, placht de Rebbe van Niemirov iedere ochtend vroeg zijn huis te verlaten en te verdwijnen.
Op zulke dagen kon men hem nergens vinden, niet in de synagoge, niet in de twee leslokalen, niet bij een gebedsbijeenkomst en niet in zijn huis. Waar kon de Rebbe zijn?
De joden van Niemirov hadden de oplossing; waar kon hij anders zijn dan in de hemel!.
Daar in de hemel, vóór die ontzagwekkende dagen van de Hoge Feestdagen, had hij veel te doen voor zijn gemeente: het afsmeken van een baantje voor de armen, gezondheid voor de mensen, goede echtgenoten voor de kinderen en vrede en vrijheid van geweld voor de hele gemeenschap. En dan de vele zonden van afgelopen jaar...De gewiekste Satan klaagt die daarboven allemaal aan. En wie kan er in die hoge sferen dan anders voor ons, mensen van het stadje Niemirov, opkomen dan de Rebbe? Zo dachten de mensen.
Maar eens kwam er een Litvak, een jood uit Litouwen, in het stadje. Hij lachte om de mensen die zo dachten. Litouwse joden; die studeren de hele dag uit de Talmoed en lezen boeken over de Talmoed en boeken over boeken en ze praten heel geleerd met elkaar.
De Litvak zei: “ Hoe kan de Rebbe nou in de hemel zijn? Zelfs onze leraar Mozes steeg tijdens zijn leven niet op in de hemel. Hij bleef zoals bekend op aarde, diep onder de hemel....”
De chassieden keken elkaar aan; wat kan je nou tegen zo'n intellectueel inbrengen?
“Maar waar is de Rebbe dán?” vroegen ze.
“Zal ik het weten?”, antwoordde hij schouderophalend.
Maar tegelijk besloot de Litvak de zaak proefondervindelijk te onderzoeken.
Nog die avond, meteen na het avondgebed sluipt de Litvak stiekem in de kamer van de Rebbe, kruipt onder zijn bed en waakte daar de hele nacht; misschien ontdekt hij, waarheen de Rebbe verdwijnt en wat hij in de tijd van de smeekbeden dan al doet.
Tegen de dageraad staat de Rebbe op. Hij trekt boerenkleren aan, een broek van grof linnen, grote laarzen, een pelsmuts met een brede lederen band met koperen spijkers.
Hij neemt een bijl en een stuk touw en bergt die in een vouw van zijn jas en dan verlaat hij het huis. De Litvak volgt de Rebbe. Deze loopt door de stegen de stad uit en de bossen in.
Hij blijft staan voor een boom. De Litvak ziet, hoe de Rebbe uit de vouw van zijn jas de bijl tevoorschijn haalt en hoe hij met krachtige slagen de boom omhakt. De Rebbe splijt het hout in kleinere stukken. Met het touw bindt de Rebbe de houtjes tot een bundel samen, hij gooit die over zijn schouder en loopt terug naar de stad met de Litvak stilletjes achter hem aan.
In een donker achteraf steegje blijft hij voor een armoedig half weggezakt huisje staan en klopt op het raampje.
“Wie is daar?” klinkt een geschrokken zwakke stem uit het raampje naar buiten. De Litvak herkent de stem van een zieke vrouw.
“Vasil de houtkoper, hout heb ik te koop voor bijna niets”, antwoordt de als boer verklede Rebbe in Witrussisch dialect. En zonder een antwoord af te wachten stapt de Rebbe de kamer binnen.
De Litvak sluipt er achteraan en hij ziet hij een armoedig ingericht vertrek met kapotte meubels. In bed ligt een oude vrouw, gehuld in vodden. Met bittere stem zegt ze:
“Kopen? Waarmee moet ik het kopen? Waar moet ik, arme weduwe, het geld vandaan halen?”
“Ik geef het je op krediet”, antwoordt de zogenaamde Vasil. “voor zes kopeken.”
“Hoe betaal ik je dat ooit terug?”zucht de oude vrouw?
“Hier leg ik de houtjes. Ooit betaal je het me wel een keertje terug”, zegt de Rebbe
“En wie moet voor mij de kachel aanmaken? Heb ik de kracht om op te staan?“
“Ik zal ook de kachel aanmaken”, zegt de Rebbe.
En terwijl hij het hout in de kachel legt, mompelt de Rebbe het eerste gebed van de drie voorgeschreven smeekgebeden (slichot).
Het vuur in de kachel ontvlamt en het hout begint te branden. Op dat moment spreekt de Rebbe het tweede smeekgebed.
Het derde smeekgebed in sprak de Rebbe toen het hout al was opgebrand en hij het deurtje van de kachel sloot.
De Litvak, die het allemaal gezien had, werd voor de rest van zijn leven een aanhanger en leerling van de rebbe van Niemirov.
Als dan later een Chassied begon te vertellen, dat de Rebbe van Niemirov tijdens de smeekgebeden bij het aanbreken van de dag in de hemel was, lachte de Litvak niet meer, maar voegde er stilletjes aan toe: “In de hemel? Hoger dan de hemel!”
bron, Isaac Leib Perez, Die Seelenwanderung einer Melodie, Erzählungen, bewerking door Rob Cassuto