Een
dag uit het leven van Jonas Posso
Ik weet niet of je Jonas Posso nog een jonge man kon noemen, hij was
al tegen de dertig en was pottenbakker. Al jaren maakte hij dag in dag
uit potten van allerlei slag, potten voor de keuken, voor de planten,
kwispedoors, potten voor binnen en potten voor buiten, potten mét
en potten zonder oren, massaproductie was het, potten van Posso was
een begrip in de stad waar Jonas woonde ver weg van ons, en lang geleden.
Jonas moest per dag veel potten maken, er was veel concurrentie en hij
moest hard werken voor weinig zilverlingen.
Een enkele keer had hij wat tijd over en dan maakte hij een mooie vaas,
die hij beschilderde met sierlijke motieven of glazuurde met een bijzonder
glazuur. Een keer had hij zo’n Faience vaas gezonden naar de koning
met een sollicitatiebrief, waarin hij vroeg of er een plaats voor hem
was als vormer in het Keramisch Atelier van het koninklijk paleis. Nooit
antwoord gekregen.
Het ging niet goed met Jonas. Hij dronk tussendoor steeds vaker spiritualiën
zoals het straffe alstrant en het gemene kogelwiersap. Als hij ’s-avonds
afgewerkt was ging hij meer dan eens per week naar afioen-huizen, waar
hij voor een uurtje een schamel bed kon huren om afioen te roken, zijn
zorgen te vergeten en van de prins geen kwaad te weten.
Intussen ging het met de pottenfabricage bergafwaarts. Steeds vaker
liet hij potten vallen en steeds vaker kreeg hij potten terug met klachten
over barsten en afgebroken oren.
Op een keer schoot hij wakker door een dringend gebons van de klopper
op zijn deur.
Het was nog vroeg in de nacht.
Hij schoot zijn verschoten kamerjas aan, wankelde nog half slapend naar
de deur en deed hem open. Er stonden vier mannen.
- Meekomen naar het paleis, zei de een.
- De prinses verwacht u, zei de tweede.
- Vandaag, zei nummer drie.
- Voor de opvoering van het stuk, zie de vierde.
Jonas Posso was verbijsterd.
Hij nam even de tijd om helemaal wakker te worden en nam de mannen op.
Ze leken alle vier op elkaar. Halverwege de dertig, geschoren kale hoofden.
Wijde lichtgrijze broeken aan met een witte kiel erboven. Het kon wel
een eeneiige vierling zijn.
- Opvoering?, stamelde Jonas.
- Opvoering van uw toneelstuk, zei nummer een.
- Zoals afgesproken, zei nummer twee.
- Ik weet van niets, zei de pottenbakker schor, zijn stem was bijna
weggevallen.
- Hier is het contract, zei nummer drie en hield hem een perkament voor
met lakzegel.
Nummer vier pakte het aan en las het voor:
- ‘Hierbij komt de hooggeachte Posso, Jonas, overeen met Hare
Hoogheid de Prinses, dat eerstgenoemde voor Hare Hoogheid een toneelstuk
zal opvoeren onder de titel
“Een Hachelijke Zaak”, inhoudende een relaas van spanning,
kleur en avontuur, een en ander op een nader te bepalen datum en tijdstip.
Getekend Jonas Posso en de Prinses.’
Het
stuk was gedateerd twintig jaar geleden.
Jonas was nog een kleine jongen en had toen ter gelegenheid van de verjaardag
van de Prinses meegespeeld in een kinderstuk, dat met veel succes was
opgevoerd, ook in het paleis voor de Koning, de Koningin en de Prinses.
Die had hem toen een hand gegeven en even met hem gepraat. Het enige,
dat hij zich nog herinnerde was het mooie gezicht van de jonge prinses,
haar ravenzwarte haar, haar geur van exquise kruiden en hoe hij niet
meer op kon houden met blozen. Van een contract wist hij niets.
-
De datum en het tijstip is nú, zei nummer vier.
- Aankleden en meekomen, zeiden ze alle vier tegelijk.
De orders van het viertal waren niet snauwerig of kortaf. Ze klonken
zakelijk en onvermijdelijk. Jonas wilde iets zeggen. Dat hij de kannen
en kruiken voor de kroeg schuin tegenover nog af moest bakken. Dat hij
het uithangbord voor de slagerij even verderop nog moest afmaken. Dat
hij van een toneelstuk, laat staan van een contract daarover, niets
afwist. Hij deed zijn mond open, maar het viertal sneed hem de pas af.
- Aankleden en meekomen, zeiden ze weer. Het klonk als een koor. Er
zat een soort melodie in, een vierstemmige mantra, begeleid door vier
staalblauwe blikken, die hem hypnotiseerden.
Hij deed zijn boezeroen en buis aan, gespte zijn schoenen dicht.
Ze gingen de straat op, op weg naar het paleis midden in de stad. Ongeveer
een uur lopen. De vier mannen liepen in een carré om hun benarde
gijzelaar heen, als een lijfwacht. Nummer vier droeg een lantaarn. Een
prille ochtend gloorde aan de horizon.
Ze zetten er stevig de pas in. Het zweet brak Jonas Posso uit. Had hij
ooit een stuk gelezen of gezien met de titel “Een hachelijke zaak”?
Welk misverstand was er in het spel? Had hij toen, twintig jaar geleden
iets beloofd aan de Prinses? Wat kon hij in het uur lopen naar het paleis
nog verzinnen aan tekst? Over een uur stond hij op het toneel!
Jonas werd duizelig. Ik moet ziek worden dacht hij. Uitleg vragen heeft
geen zin en uitstel helemaal niet. Hij stootte nummer een aan en zei:
- Ik ben ziek. Ik heb koorts, ik heb een hartkwaal, ik moet naar bed.
Als ik beter ben—
De vier mannen draaiden hun gezicht als één man naar hem
toe. Hun blauwe ogen keken niet eens onvriendelijk, maar wel onverbiddelijk.
Ze stapten alle vijf weer door.
Iets van die hartkwaal leek wel te kloppen. Dat hart klopte in zijn
keel en iets wrong in zijn buik. Het was bekend dat wanprestaties in
het paleis met de guillotine werden bestraft.
Ze waren nu vlakbij het paleis en liepen een steeg door die trapsgewijs
met steile treden afliep. Jonas zag nog één uitweg. Hij
struikelde zogenaamd en wierp zich al struikelend de treden af. Hij
holderdebolderde naar beneden en bleef liggen. Had hij wat gebroken?
Hij hoopte van wel en speurde naar een scherpe pijn. Maar hij had alleen
wat schaafwonden. De mannen pakten hem op en liepen de laatste halve
mijl dicht tegen hem aan. Ze ondersteunden hem met een klemmende greep
onder zijn oksels.
Door de paleispoort gingen ze en marcheerden met krachtige pas en Posso
in hun midden door de poort, over de ruime binnenpleinen naar het kabinet
van de Prinses. Dat was een hoog gebouw van wel vier verdiepingen, waarin
de kantoren van de Prinses waren gevestigd; ze deed veel aan liefdadigheid,
armenzorg en beheer van de bossen en parken.
Bij de vleugeldeuren, die de ingang van prinsesselijk paleis vormden,
stond een soldaat van het regiment dragonders op wacht voor zijn wachthokje.
Jonas stond plotseling stil voor de onbeweeglijke soldaat.
- Abel!, zei hij en naar de mannen: Mijn jongere broer!
De soldaat bleef stram in de houding staan en keek straal langs hem
heen.
- Zie jij me niet?, vroeg Jonas.
- Heb je mij ooit gezien?, lispelde Abel onbewogen terug, strak in de
verte blikkend.
De vier begeleiders duwden Jonas met zachte dwang verder, door de vleugeldeuren
de ontvangsthal van het gebouw binnen.
De hal was hoog. Er stond een gemakkelijk zitje en voor de monumentale
trap naar een lange gang stond een fraai bewerkte mahoniehouten balie,
waarachter een vrouw zat. Ze bladerde voorovergebogen turend in een
dik boek, waarin waarschijnlijk de audiënties en afspraken van
de Prinses genoteerd stonden. Jonas wilde zijn langzaam vertrouwde grijze
viertal vragen hoe verder, maar ze waren plots verdwenen. Hij liep naar
de balie om zich te melden bij de receptioniste. De vrouw keek op. Haar
trekken vloeiden samen tot iets heel vertrouwds.
- Eva!, zei Jonas verbijsterd.
Haar gezicht lichtte even op, toen constateerde ze met een zucht, waarin
gelatenheid doorklonk:
- Jonas ….
Hij herkende de lijdende trek, die zijn vrouw altijd kreeg, als ze met
hem sprak. Na zes jaar ruzie en vernedering had hij zijn biezen gepakt.
- Ga je het na al die jaren toch nog maken, zei ze, ik zie dat je een
afspraak hebt met de Prinses. Opvoering van een toneelstuk, zo zo.
Dat toontje weer. Posso’s verbazing over dat zijn voormalige echtgenote
dit baantje als receptioniste had gekregen maakte plaats voor een opkomende
boosheid. Terwijl hij die aan het bezweren was greep ze opeens naar
haar hoofd.
- Migraine, zei Jonas.
Ze kreunde.
- Trap op, gang door, tweede deur rechts, daar is de refter, doorlopen
naar de grote eikenhouten deur, daar is de kamer van de kabinetchef
van de Prinses, daar melden.
Dat bracht ze nog uit. Toen werd ze bleek, bijna grijs en zakte van
haar stoel.
Jonas pakte haar op en hield het slappe lijf in zijn armen. Hij keek
hulpeloos rond. Hij was de enige hier. Nee, toch niet. Nummer een (of
was het twee, drie of vier?) kwam binnen en nam het lichaam van zijn
ex-eega over. Hij verdween ermee door een zijdeur.
Dat is pas eerste hulp dacht Jonas nog. Hij moest verder.
Hij ging de trap op en kwam in een lange gang. Die liep hij af en dacht
intussen over de voorstelling, die hij zo dadelijk ten beste moest geven.
In zijn gedachten probeerde hij een voorstelling in elkaar te flansen,
bijvoorbeeld over een vormloze kluit klei, die een mooie vaas werd of
zoiets.
De eerste deur rechts stond open, zag hij, toen hij er langs kwam.
Fluitmuziek van de zoera en snaarmuziek van de sarpan klonk hem tegemoet.
Hij kon niet nalaten een blik naar binnen te werpen.
Achterin het met fulpen gordijnen gedrapeerde vertrekstond een elegante
sofa.
Daarop lag uitgestrekt een vrouw in de dracht van een odalisk.
Ze wenkte hem met een subtiel gebaar van haar hand. Jonas kwam dichterbij
en herkende haar. De verbazing was al minder. Meer dan toeval leek het
een samenspanning. Het was Lila, de minnares, die hij jarenlang een
keer per week had bezocht. Ze klopte uitnodigend met haar hand op een
leeg plekje op haar sofa. Jonas ging zitten.
- Kamermeisje ben ik. En ik dans voor de koning en ik animeer de gasten,
fluisterde ze.
Ze kroop met haar hand onder zijn boezeroen en masseerde met vederlichte
vingers zijn borst. Een plezierige rilling ging door hem heen. Jonas
wilde opstaan om zijn onverbiddelijke missie te vervolgen. Lila hield
een schaal met kruiden onder zijn neus, welriekend en bedwelmend. Hij
zakte terug op de sofa.
Een spel van kussen en strelen ontspon zich. Ze gleden op het zachte
tapijt, dat geweven was van het rossig rode haar van tachas-schapen
met ingeweven motieven van wingerdbladeren. Hij liet zich ontkleden
en al kussend deed Lila haar kunstig geborduurde bolero uit en haar
met gouddraad doorweven tulen broek. Intenser werd het minnespel....
Jonas lag hijgend op het tapijt bij te komen en Lila vroeg plagerig
of hij zijn kruit verschoten had, of dat er nog meer was. Hij bromde
iets van even pauze. Lila pakte zijn buis, boezeroen en schoenen en
gooide ze op de gang.
- Je moet verder, zei ze opeens koud als ijs, ik heb al teveel tijd
verloren.
Jonas glipte verdwaasd en naakt de gang op om zijn kleren te pakken.
De deur ging met een smak dicht. De overdonderde man kleedde zich razendsnel
aan.
De tweede deur rechts, daar moest hij zijn, daar was de refter, die
moest hij door.
De refter was een zaal met een afdeling lange tafels voor het diner,
een ruime hoek met comfortabele zitstoelen met geborduurde kussens en
achterin een grote keuken, gescheiden van het eetgedeelte door een royale
toonbank, waar kennelijk werd uitgeserveerd.
De enige persoon die hij zag was een oude vrouw die in de keuken aan
het redderen was. Met een zwabber was ze de vloer van de keuken aan
het boenen en telkens hield ze even op om met een houten spaan in een
reusachtige pan te roeren, waarin zoiets moest zitten als de soep van
de dag.
Jonas liep naar de toonbank en riep de vrouw.
Toen ze opkeek zag hij dat het zijn moeder was.
- Moeder!, riep hij, ik ben Jonas. Hoe komt u hier…
Ze hobbelde naar hem toe, door de klapdeuren. Ze pakte zijn handen.
Keek hem speurend aan. Ze ademde kort en zwaar. Het grijze haar hing
in slierten over haar gegroefd gezicht. Haar ogen staarden in een moedeloze
verte.
- Ik moest bijverdienen. Ik werk als invalhulp in de keuken hier. Door
bemiddeling van je vader, die werkt hier ook. Maar mijn werk zit erop.
Jonas, ik heb geen tijd meer. Ik ben moe, zo moe. Mijn tijd is gekomen.
Ik moet gaan, mijn jongen.
Ze
schuifelde in de richting van de deur naar de gang.
Jonas pakte haar zachtjes bij de schouders en leidde haar teder naar
een van de zitbanken. Hij vlijde haar neer. Toen ging hij naast haar
zitten en legde zijn hoofd in de ruwe baaien rok van haar schoot. Ze
boog haar gerimpeld gezicht over hem heen.
Jonas zag het gezicht jonger worden. De rimpels verdwenen. Het haar
werd weer kastanjebruin met een rode gloed. In haar cognackleurige ogen
kwam weer bewustzijn; ze werden wijder en frisser en straalden hem toe
in oneindige aandacht. Haar blik omhulde hem, hij woonde erin, hij reisde
erin. Hij wist zich compleet gezien.
Plots voelde het hard onder zijn hoofd: het onloochenbare hout van de
bank. Zijn moeder was weg. Verdwenen. Hij meende nog een slip van haar
rok te zien en het sluiten van de deur naar de gang. Ze was weg.
Aan de andere kant van de refter zag hij de imposante eikenhouten deur
van de kabinetchef van de prinses. Hij wist wie daar zat: zijn vader.
Toen na de klop op de deur het toestemmende ‘binnen!’ had
geklonken en de deur openzwaaide, zag Jonas Posso een zaal zo groot
als een voetbalveld voor zich.
Een vlak van gemarmerde plavuizen strekte zich voor hem uit. Aan de
wand hingen de koppen van herten en elanden. Aan het eind van de zaal,
achterin, stond een lang en breed bureau ministre. Daarachter zat inderdaad
zijn vader.
Jonas was nu op alles voorbereid. Zijn vader was lang geleden niet teruggekomen
van een handelsreis naar het noorden en doodverklaard. Maar daar zat
hij, oud,
maar niet der dagen zat, een witte snor onder de neus, een zwarte frak
met zilveren tressen om de romp.
De zoon legde de honderd meter naar het bureau af met trillende knieën.
Voor het bureau aangekomen zag hij dat het glimmende blad praktisch
leeg was. Er stond een inktstel met ganzenveer, een lakstel voor het
stempelen van lakzegels, en een briefopener in de vorm van een kunstig
bewerkt ivoren mes.
Zijn
vader maakte een resoluut afstoppend gebaar met zijn hand, dat alle
mogelijke vragen van Jonas kortsloot. Hij zei tot zijn zoon:
- Jonas, zoals je weet had ik liever gehad, dat je advocaat was geworden
of dokter of notaris of nog liever griffier of archivaris aan het hof.
Nu heb ik vernomen dat je voor de Prinses gaat optreden met een toneelstuk.
Je beseft dat dit de allerlaatste kans is om in je leven nog iets te
bereiken. Het is alles of (veelbetekenend snijdend gebaar bij de keel)
of niets.
Het is mijn taak als chef de cabinet je te vragen het toneelstuk voor
mij voor te spelen, opdat ik mij een oordeel kan vormen over het artistieke
niveau, de morele waarde en de welvoeglijkheid van spel en tekst, zodat
ik de Prinses een mogelijk waardeloos spektakel kan besparen.
Jonas stond sprakeloos.
Hij hakkelde iets over lang geleden en tekst vergeten. Wilde zich uitgebreid
gaan verexcuseren, toestemming vragen weer naar huis te gaan.
Vader snoerde hem de mond. Hij trok uit een bureaulade een bundel vergeelde
papieren en hield die voor Jonas’ neus.
- Hier, zei hij, pak aan. Deze tekst heb ik geschreven. Zeg maar aan
de Prinses dat het van jou is. Je hebt nog een half uur om het uit je
hoofd te leren.
Het bloed steeg Jonas naar het hoofd. Het werd rood voor zijn ogen.
Een onverwachte lenigheid kwam over hem. Hij sprong als een aap op het
bureau en stortte zich op zijn vader.
Die viel met stoel en al achterover.
Jonas had de ivoren briefopener van het bureau gegrist en hield de punt
op de keel van de verbijsterde grijsaard. De inktpot was ook meegesleept
en vergoot zwart bloed over de marmeren plavuizen. Even leek het of
hij zou doorstoten. Toen smeet hij het voorwerp weg en rende naar de
dichtstbijzijnde deur, gooide hem open en viel zowat naar binnen.
Hij stond in een ruim en licht vertrek. Zonlicht viel in lichte en kleurige
banen door hoge ramen met glas-in-loden ruitjes. Hij probeerde in het
tegenlicht te onderscheiden waar hij precies was, nog natrillend van
de razernij die hem had overvallen.
- Daar ben je eindelijk, zei een vriendelijke vrouwenstem.
Hij ontwaarde een jonge vrouw in een eenvoudige maar smaakvolle zetel.
Ze had een prettig open gezicht.. Het donkere haar was opgebonden in
een kunstige wrong, die in een gouddraden netje gevangen zat. Een simpel
diadeem benadrukte haar hoge positie.
- Jonas Posso, zei ze, laat maar horen en zien wat je te vertellen hebt.
Ze wenkte met haar hand naar een wat lagere zetel naast haar.
Jonas boog diep en het leek wel of de voeten van de Prinses, gestoken
in wit leren met diamant bestikte sandalen, hem geruststellend toelachten.
Hij ging zitten, ademde diep en vatte moed.
Hij
begon gewoon te vertellen wat hij deze dag al had meegemaakt. Hij beschreef
de vier mannen en sprong uit zijn stoel op om hun onverstoorbare pose
te imiteren. Hij verhaalde over zijn chagrijnige vrouw en deed een van
hun uitzichtloze dialogen na. Hij reciteerde een gedicht over zijn moeder
en speelde het gevecht met zijn vader in gestileerde vorm na. Hij kwam
steeds meer op gang en kruidde zijn verhaal met dialoog, humor, drama,
hij speelde de hoogtepunten en dieptepunten uit zijn leven. Hij ging
weer zitten.
De prinses had af en toe geglimlacht of een traan weggepinkt.
- Inderdaad, zei ze, een hachelijke zaak.
Ik zal ervoor bij de koning zorgen dat je je loon krijgt. Nu zal ik
je mijn leven vertellen.
En dat deed ze en als je wil je weten hoe dat verhaal ging kan je dat
elders lezen.
Toen ze uitverteld was, stond ze op uit haar zetel. Ze gooide haar haar
los. Trok Jonas uit zijn stoel en hand in hand renden ze naar een deur
en dartelden over de drempel, maar geen vaste vloer ving hun voeten
op.
Ze vielen en zweefden naar beneden. Ze vielen en zweefden en omhelsden
elkaar al vallend in een eindeloze ruimte. Ze verloren hun kleren en
naakt zwierden ze rond en gingen in elkaar en in elkaar op. Ze vielen
en vielen en baadden in een eindeloze genieting.
In de verte klonk een bronzen muziek. Die kwam steeds dichterbij. Tot
hij oorverdovend werd.
Jonas Posso sloeg zijn ogen op en boven hem zag hij een gong, die doordringend
klonk. De gong werd vastgehouden door een hand die hoorde bij een oude
bes, die naast hem gebogen stond.
Hij keek opzij naar beneden en zag de vuile, versleten matras, waarop
hij zijn afioen had gerookt uit de lange pijp, die naast hem lag. Om
hem heen het kot dat hij voor een uur had gehuurd. Hij hield de pijp
op.
- Meer, eiste hij.
- Vort met jou, kraste de afioenhuisbeheerster, je tijd is op en je
geld is op.
Ze boog zich over hem. Hij keek in het smoel met de mond vol stompjes
van tanden, rood van het kauwen van rougras. De ogen, ooit bruin maar
nu een en al doffe iris, schoten gemeen vuur. Een gezicht als een krater.
- Wegwezen, nu meteen.
Hij gooide zich overeind, griste zijn mantel van de haak, propte zijn
baret over het hoofd en rende de trap af, werkte zich op de overloop
langs de zwijgende mannen en vrouwen, die op banken zaten te wachten
op het vrijkomen van een rookplekje, de fiches met hun wachtnummer in
de nerveuze handen.
Hij rende door door een vroege ochtend naar huis. In zijn geldkistje
zat niets meer. Hij wierp zich op bed voor paar uur onrustige slaap.
’Een paar uur later werd hij rillend wakker.
Geen geld meer voor nieuwe afioen. Jonas Posso besloot door te zetten
en zijn gewenning te doorbreken. Hij ging gewoon aan het werk.
Hij nam een kluit klei uit de kleikist en plantte die op de draaischijf,
maar zijn bevende handen bakten er vreemde monsters van in plaats van
ordentelijke potten en vazen. Dan maar de potten beschilderen, maar
gekke slierten en slangen ontstonden in plaats van de vereiste simpele
arabesken.
Jonas besloot dan maar het atelier aan te vegen. Hij pakte de takkenbezem
en ging uitgeput en zwetend zitten. Hij keek zijn krappe werkplaats
rond, waarin de massa’s potten, hem van de planken aanstaarden.
Hij pakte zijn bezem en sloeg ze de planken af, al die potten, pannen,
vazen, bakjes, kannen en kruiken. Alles sloeg hij kort en klein. Als
razende hield hij huis.
Toen zeeg hij neer op een stoel. Een berg scherven had zich om hem heen
verzameld.
Op een of andere manier voelde hij zich opgelucht.
Zo zat hij urenlang.
Er klonk een klopper op z’n deur.
- O nee, dacht hij.
Hij maakte open. Daar stond een man in het livrei van bode van de koning.
Hij leek waarachtig een beetje op de vier mannen uit zijn afioendroom.
- Bent u Jonas Posso, de potter?
- Ja.
- Ik heb een boodschap voor u.
De chef van het Keramisch Atelier van de Koning laat weten dat uw sollicitatie
is ontvangen en welwillend bekeken. U wordt uitgenodigd een werkstuk
te maken, zijnde een porseleinen theeservies. U krijgt de beschikking
over een plek in het Keramisch Atelier.
Wanneer het proefstuk is goedgekeurd kunnen we u aanstellen als draaier
en vormer.
Gaarne ontvangt de chef uw bericht wanneer het schikt om te komen.
De
bode had zijn lesje keurig opgezegd.
Jonas Posso kreeg een enorme lachbui en toen hij uitgelachen was zij
hij:
- Ik kom meteen mee.
Hij sloeg zijn mantel om en zette zijn baret op en ging op weg.
110706 ©Rob Cassuto