C A S B O E K

home schrijfsels sprooksels dichtsels links contact


SPROOKSELS

het prijslijsten-
schandaal

goraliet

crisis bij de Impen

een dag uit het leven van Jonas Posso


Joodse verhalen: De bruid in haar graf
Het lied van de jongen

De acht zonen en de dochter van de koning
Sluwe Todie en Lyzer de vrek

Het verhaal van Ester
De Ba'al Shem Tov en de kolenbrander
De paardenluisteraar
Hoger dan de hemel
Adam, waar ben je
De opvolger
De schat van Rabbi Eisik
Het verhaal van Rabbi Nathan
Waar ben jij? Waar ben ik?


WAAR BEN JIJ? WAAR BEN IK?
Waar ben jij? Waar ben ik? (toespraak voor de Pleisterplaats)


Waar ben jij? Waar ben ik?
Dat lijkt een gekke vraag. Hier natuurlijk, in centrum de Appel, Groesbeekseweg nummer zoveel.
Toch, als je de vraag wat ruimer neemt, dan kan dat toch verrassende overdenkingen opleveren.
Laten we eens kijken naar de joodse traditie. Vooral in de 19e eeuw, toen er nog heel veel Joden in Oost-Europa woonden, het was nog voor de twee wereldoorlogen, deden veel verhalen en anekdotes de ronde.

Een oude Rabbi vertelde eens het volgende verhaal. Er was er eens een man, die erg vergeetachtig was. Het was zelfs zo erg, dat wanneer hij 's-ochtends wakker werd hij zich niet kon herinneren, waar hij de vorige avond zijn kleren had gelegd. Op den duur kon hij niet meer in slaap komen, zo zenuwachtig was hij, dat hij de volgende ochtend zijn kleren niet meer kon terugvinden.
Maar toen kreeg hij een briljant idee. Hij pakte potlood en papier en schreef precies op, waar hij ieder kledingstuk had gelegd. Toen legde hij het briefje op zijn nachtkastje naast het bed en snel viel hij in slaap vol vertouwen dat hij de volgende ochtend alles netjes zou terugvinden.
Zo gebeurde het. Hij werd wakker en pakte zijn briefje van het nachtkastje en las ieder kledingstuk op: ‘broek over de stoelleuning' en waarachtig daar hing hij en hij deed zijn broek aan. ‘Overhemd over de bedstijl' en hij deed zijn overhemd aan. ‘Schoenen onder de kast' en hij deed zijn schoenen aan. ‘Pet op de tafel' en hij deed zijn pet op zijn hoofd. In een paar minuten had hij al zijn kleren aan. Maar plotseling werd hij ontzettend bang.
‘Ja, ja, alles goed en wel', zei hij hardop, ‘hier is mijn broek, mijn overhemd, mijn schoenen en mijn pet, maar waar ben ik?'
Hij zocht en zocht, keek overal, maar hij kon zich zelf niet vinden.
De Rabbi was even stil. Toen zei hij: ‘en zo is met ons allemaal, we zoeken en zoeken, waar zijn wij?
Die vraag van ‘Waar ben ik?' is misschien nog wel belangrijker dan de vraag , ‘Wie ben ik?'.
Want voor de vraag ‘Wie ben ik?' ga je naar binnen keren, je sluit je af en je isoleert jezelf. Voor de vraag . Waar ben ik?' moet je naar binnen gaan én ook naar buiten. Je moet denken over jezelf en over je omgeving, de anderen en de wereld. Je moet een link leggen tussen binnen en buiten, verbinding maken.

De oude Rabbi had al eerder te maken gehad met die vraag van ‘waar ben ik? Hij moest weer denken aan de kapitein van de bewakingsdienst in het huis van bewaring, waar hij ooit had vastgezeten, want de Russen in die 19 e eeuw hadden niet veel op met Joden en hij had iets onwelgevalligs gepubliceerd.
In die tijd kwam de kapitein van de bewakingsdienst eens zijn cel binnen. Hij zag het indrukwekkende en stille gezicht van de rabbi en hoe hij in zich­zelf verzonken was en hem aanvankelijk niet eens opmerkte. Hij vermoede, dat zijn gevangene een bijzonder mens moest zijn. De rabbi wist natuurlijk veel over de bijbel. Misschien kon de oude man een vraag beantwoorden, waar de kapitein al lang mee zat. Want de kapitein las ook vaak in de bijbel en dan dacht hij na over wat hij had gelezen. Een vraag was bij de kapitein opgekomen tijdens het lezen van het begin van de bijbel over de schepping van de mens, van Adam en Eva. Het zijn de verzen, waarin Adam net uit het paradijs is verbannen en zich met Eva tussen de bomen heeft verborgen. God wandelde in de koelte van de avondwind door de tuin en Hij riep Adam: ‘Waar ben je?' Hoe kan dat nou, dacht hij, God weet toch alles, waarom vraagt hij dat nou? De kapitein zag de oude Rabbi met zijn stille en markante gezicht vaak verdiept in meditatie en gebed. Hij besloot eens op bezoek te gaan, kwam de cel binnen en begon een gesprek over de bijbel en al snel op die passage in Genesis. De kapitein vroeg aan de Rabbi: „Hoe moet ik dat nou opvatten, God, die alles weet, roept, Adam, waar ben je?”.
"Geloof je", antwoordde de rabbi, "dat de Bijbel voor ieder tijdperk, elk geslacht en ieder mens een boodschap heeft?".
“Dat geloof ik", zei hij.
„Nou", sprak de tsaddik, „op ieder moment richt God zich tot elke mens: 'Waar ben je in jouw wereld? Er zijn in je leven al wat jaren en dagen zijn verstreken, hoever ben je intussen gekomen in jouw wereld?'
Zo vraagt God bijvoorbeeld op dit moment aan jou:
'Zes en veer­tig jaren heb jij tot nu toe geleefd, waar ben jij nu?' "
Toen de kapitein hoorde hoe de Rabbi het aantal van zijn levensjaren noemde, werd hij behoorlijk bang. Maar hij vermande zich en legde zijn hand op de schouder van de man. „Bravo!" , riep hij maar met angst in het hart.
De kapitein wilde eigenlijk de bijbel op een tegenstrijdigheid betrappen. Maar hij kreeg als reactie eigenlijk geen antwoord. Als reactie werd hij wel persoonlijk geconfronteerd met een belangrijke levensvraag: waar ben jij met je leven.

We gaan nog even wat verder in op het verhaal van Adam en Eva. Eerst hadden ze in het paradijs gedachteloos geleefd en onbekommerd waren ze één geweest met de natuur. Maar nu had het tweetal van de appel gegeten en nu konden ze nadenken over wat goed is en wat slecht. Ze hadden het vermogen gekregen om bewust te zijn van wat ze zagen en wilden en dachten en voelden, ze konden oordelen, plannen maken, ze konden kiezen, geweldig, maar ze konden ook bang zijn voor wat ze zagen en wilden en voelden en ze konden twijfelen, hopen en wanhopen, ze konden uit de veelheid van al die bewust geworden mogelijkheden ook geen keuze maken. Als je dat opeens over je heen komt, dan raak je in paniek. Adam had zich uit angst en schaamte verscholen, samen met Eva, in de struiken, tussen de bomen van het paradijs. Adam betekent in het Hebreeuws eigenlijk gewoon ‘mens' of ‘iemand'. Eva betekent Levengeefster. Die Adam, mens, en Eva, de geefster van leven, hadden zich verborgen, toen de vraag hen werd toegeroepen, de eerste vraag, die God aan de mens in het verhaal van de schepping heeft gesteld. Vanaf dat moment gaat die vraag door de wereld, gaat op de wind, door alle tijden, door alle eeuwen, naar ieder mens toe, waar ben je? Dan is de vraag die door de bomen waait en naar je toekomt vanuit het bestaan, van God kan je zeggen, behoorlijk confronterend. De vraag is tegelijk een appel, een uitdaging om tevoorschijn te komen uit die schuilplaats. Als de Eeuwige Adam en Eva roept komt Adam toch samen met Eva tevoorschijn. De mens erkent, dat hij bang is. Hij schaamt zich. Maar hij komt wel uit voor zijn gevoelens. Hij neemt verantwoording.

Dat is voor mij en jou ook een mogelijkheid, om uit je schuilplaats te komen.
Want als je probeert te ontdekken waar je eigenlijk bent kan het voorkomen, dat je ontdekt, dat je in een schuilplaats zit. Je hebt je verscholen. Je bent niet echt hier. Waarom? Misschien ben je bang of schaam je jezelf over iets. Voor wie ben je verscholen, ga maar na, ieder voor zich. Durf je tevoorschijn te komen? Dat is soms nog een hele toer. Soms spring je plotseling te voorschijn en zeg je ‘Hallo, hier ben ik!!.
Maar meestal gaat het stapje voor stapje en soms doe je er een heel of half leven over om uit de schuilplaats te komen.

Een beroemde verhalenverteller uit die negentiende eeuw, die in Oekraine leefde, was rabbi Nachman van Breslow. Die maakte het in zijn verhaal over een prins wel heel bont. De prins had zich niet alleen verborgen, hij had zichzelf wijsgemaakt, dat hij helemaal iemand anders was dan hij was. De prins dacht namelijk dat hij een kalkoen was en hij verborg zich naakt onder de eettafel en leefde van de kruimels die van de tafel vielen. De koning was wanhopig, geen dokter kon de prins genezen. Een zwervende wijze hoorde hierover en bood zijn diensten aan. De koning ging daar graag op in en de wijze kleedde zich uit en woonde samen met de prins naakt onder de tafel en stelde zich voor als medekalkoen. Na een paar weken stelde de wijze voor een jas aan te doen.
Onzin, zei de kalkoen-prins, kalkoenen dragen geen jas.
Er is geen wet, die kalkoenen verbiedt een jas aan te doen, zei de wijze man en gaf een jas aan de prins, die hierover even nadacht en de jas toen maar aantrok.
Een paar dagen later liet de wijze man, gekleed in zijn jas, een heel diner onder tafel opdien.
Wat doe je nou? Vroeg de kalkoen-prins.
Er is geen enkele rede, waarom kalkoenen moeten leven van kruimels en brokjes, als er een heel diner op ons wacht. De prins deed ook maar mee en samen met de wijze at hij van het feestelijke maal.
Toen een week later het diner eraan kwam stelde de wijze man voor om het maal te gebruiken aan tafel gezeten in een stoel. Jaja, ik weet al wat je gaat zeggen…Hij was het protest van de prins voor en zei: er is geen wet die het kalkoenen verbiedt om aan tafel te zitten. Bovendien gaat het eten op die manier veel gemakkelijker. Kom maar en kijk zelf maar.
Dat deed de prins en zo genas hij geleidelijk van zijn illusie.

De moraal van dit verhaal?
Je kan in je hart denken, dat je een kalkoen bent en dat je plaatst onder tafel is om de kruimels te eten, je kan denken, dat je een schurk, een dief, en slecht mens of een loser, dat is vaak moeilijk te veranderen, je innerlijke gedachten zijn vaak zo hardnekkig. Maar je kan wel luisteren naar de wijze raad van je innerlijke Wijze Man of Vrouw en anders gaan handelen. Je kan je gedragen alsof je een prins bent en gebruik maken van de faciliteiten van het paleis, van je status en wie weet veranderen je gedachten op den duur ook wel in die prinselijke richting.

RC jan 2015

Bronnen: Rabbi Rami Shapiro, Hasisic Tales, Skylight Paths Publishing, 2004
Martin Buber, DE WEG VAN DEN MENS VOLGENS DE CHASSIDISCHE LEER,
Den Haag, LJC Boucher, 1956, oorspr. titel: "Der Weg des Menschen"