C A S B O E K

home schrijfsels sprooksels dichtsels links contact


SPROOKSELS

het prijslijsten-
schandaal

goraliet

crisis bij de Impen

een dag uit het leven van Jonas Posso


goraliet

De steen van Goraliet © Rob Cassuto

Uit mijn leven als drager

Diep in het binnenland, ver van de hoofdstad waar de keizer zetelt, is er een steengroeve. Het is een enorme groeve, waar het goraliet werd gewonnen. Goraliet is een bijzondere steensoort. Het lijkt op marmer maar is niet gemarmerd. Het komt in vele kleuren voor en is ook wat soepeler in het bewerken dan marmer. Merkwaardig is dat een klomp goraliet soms heel licht voelt en soms heel zwaar.

Ieder jaar moet de jaarproductie van goraliet vervoerd worden naar de hoofdstad. Van het kostbare materiaal worden in opdracht van de keizer steeds nieuwe beelden gemaakt die de weidse tuinen en parken rond het paleis sieren en daar de glorie van de keizer uitstralen.

Het vervoer is geen sinecure. De groeve ligt immers in een afgelegen provincie, duizenden kilometers scheiden het mijnbouwgebied van de hoofdstad.
Ik behoor tot de kaste van de koelies die worden ingezet om de grote stenen te dragen. Mijn voorouders zijn destijds naar deze afgelegen provincie verbannen om redenen waar ik maar naar kan gissen. Nog bijna een jongen is het ook aan mij opgedragen om een stuk goraliet naar de hoofdstad te brengen. Van jongs af aan ben ik afgericht om te lopen met een efficiënte draf. Met steeds iets zwaardere stenen ben ik getraind om mijn rugspieren te stalen. Mijn medekoelies en ik zijn geoefend in het zingen van de traditionele liederen die al eeuwenlang de tred hebben verlicht van onze voorouders, die vòòr ons de lange tocht hebben afgelegd.
Met spanning had ik uitgekeken naar mijn beurt om te vertrekken op de grote reis, maar nog steeds herinner ik mij hoe toen het moment daar was de onherroepelijkheid van het afscheid van mijn ouders en vrienden en van de geborgenheid van het oude mijnbouwdorp tot mij doordrong. Het gevaarte dat ik opgelegd kreeg was iets langer dan mijn romp en iets breder dan mijn breedte. Het hielp niet om te klagen over de zwaarte van mijn steen, maar gelukkig was mijn draagstel van goede kwaliteit is, efficiënt van ontwerp en gemaakt van soepel ossenleer. Ik vertrok in de maand Dalon, op de zesde van die maand, in het jaar van de haas.

In het begin liepen we in een groep onder leiding van een ervaren opperkoelie. Maar niet ieders lichamelijke conditie is nu eenmaal hetzelfde. Twee lange jaren van ontberingen hadden mijn gestel aangetast en zo raakte ik op een dag in een eindeloze steppe achterop en verloor het peloton uit het oog. Ik dwaalde af en raakte verloren in de dorre vlakte. De steen werd steeds zwaarder en zwaarder, zwaarder dan ooit tevoren. De riemen van mijn draagstel sneden in mijn vlees. Uitgeput zakte ik ineen. De hitte was niet meer te dragen. De speltkoeken en het water waren op. Waaraan had ik dit lijden te danken? Wat hadden mijn ouders en hun ouders en hun ouders ooit misdaan, dat zij uit de prachtige hoofdstad met zijn weidse tuinen, parken en lusthoven waren verbannen en veroordeeld tot koeliearbeid op de stenige grond van de grensprovincie? Of was het mijn eigen schuld, dat ik mijn te zware steen te dragen heb? Heb ik niet genoeg getraind, heb ik de instructies niet goed begrepen? Heb ik mijn draagstel niet goed onderhouden? Maar misschien is het wel een straf omdat ik zelf ooit iets heel slechts heb gedaan – wat weet ik niet meer -, dat deze last en dit lijden mij zijn toebedeeld? En stel dat mijn lijden helemaal geen oorzaak of reden heeft? Of, dat is misschien nog erger, dat ik gewoon het onderwerp ben van een totaal willekeurig uitdelen van lijden en geluk. Dat ging er allemaal door mij heen.
Toen heb ik mijn steen overeind gezet in het zand en heb mijzelf samengeperst tot een zo klein mogelijke bal om in de schaduw van de steen te blijven. Als er geen hulp zou komen was dit mijn einde. Ik heb nog een schilfer van mijn steen goraliet afgeslagen, een schilfer met een scherpe rand, waaraan ik mij nog deerlijk heb verwond. Daarmee kerfde ik voor wie mij ooit zou vinden mijn naam in de steen.

Gelukkig echter had mijn reisgroep mij gemist en een aantal van mijn lotgenoten had zich veel moeite getroost om mij te vinden, bewusteloos tegen de steen geleund die op het punt stond mijn grafsteen te worden. Ze namen mij op en vervoerden mij en mijn steen mee naar het provinciestadje, dat halverwege de route naar de keizerlijke hoofdstad ligt. Het was niet meer dan een grote herberg met een paar straten met lemen gebouwen eromheen, gelegen in een kleine oase.
Het bleek een belangrijke halteplaats. Een ordonnans van de keizer was uit de hoofdstad gearriveerd met instructies voor de goraliet-dragers dus ook voor mij.
Wij kregen ieder een beitel, een vijl en een hamer. De opdracht was dat we de tweede helft van de reis moesten combineren met het maken van een beeld uit het stuk goraliet dat ieder van ons te dragen had. Telkens als we bij een pleisterplaats aanlandden zouden we enig respijt krijgen om te werken aan het beeld, dat aan het eind van de reis dan voltooid moest zijn om aan de schoonheid van het paleis van de keizer en zijn lusthoven bij te dragen. Dat was een verrassende taak, die we erbij kregen. Enige instructie over hoe het beeld eruit zou moeten zien werd niet gegeven. Ik had mijn stuk goraliet eigenlijk nog nooit goed bekeken, ongezien en blind had ik de zware kolos altijd meegezeuld op mijn rug. Nu zag ik, dat er allerlei kleine gleuven en lichte knobbels en vage uithollingen opzaten, wat opaalachtige kleurverschillen, interessante uitsparingen. Ik kreeg ideeën over hoe ik de gegeven vorm van het goraliet kon bewerken door uitsparingen te verdiepen, holtes door te boren tot gaten en zo te komen tot een interessantere vorm.
Ik merkte voor het eerst op, dat de stukken goraliet van mijn collega's allemaal een eigen karakteristieke vorm hadden, die lokten tot een eigen vorm van bewerking. We braken op om verder te trekken en ik verheugde me al om over een paar maanden te arriveren op de volgende pleisterplaats, waar we weer een paar weken tijd kregen om aan onze goralieten sculptuur te werken, die steeds meer uit zijn ruwe klomp steen leek te ontwaken. Gaandeweg kreeg ik meer en meer contact met een mededraagster, met wie ik ervaringen uitwisselden over de technische en artistieke problemen, die we tegenkwamen bij het bewerken van onze goralietsteen. We deelden tegenslagen en bewonderden elkaars vorderingen. En zo werd ze van reisgenoot mijn vriendin.

In een van de pleisterplaatsen onderweg ben ik letterlijk met haar blijven plakken. Ik dacht, dat ik wel een paar sabbatical years had verdiend. Ik settelde mij met mijn geliefde vriendin in een pittoreske hut in een mooie landstreek. Ik ging amfioen verbouwen op een stukje land achter mijn hut om het te verkopen en het soms zelf te roken. Het was wel een behoorlijk verslavend spul! Een enkele keer lag ik zelf op mijn brits in een droom van amfioen. Dat deed ik steeds vaker, zo vaak, dat ik een keer uit mijn roes ontwaakte en niet had gemerkt, dat mijn geliefde mij had verlaten om, zoals ze op een achtergelaten briefje had geschreven, verder te trekken naar haar bestemming, de geliefde met wie ik zoete uren had gedeeld. Over hoeveel pijn dat mij deed heb ik vele klaagliederen tot mijzelf gezongen. Op een ochtend schudde een hand mij uit een lange droomslaap wakker, stevig maar liefdevol. Ik schrok overeind. Een koerierster van de keizer had het dorp bezocht en was mijn hut binnengekomen. Zij liet mij een perkamenten ambtsbericht zien en las het voor, welluidend en beslist: ‘Wij vonden een vermiste goralieten steen in je achtertuin. Namens de keizer herinneren wij je aan je opdracht en nodigen je uit de steen weer op te nemen en te vervoeren in de richting van Zijne Majesteit.'
Ik vroeg, maar zal ik ooit aankomen, mijn steen is nog zo zwaar!
Haar antwoord was als een warme regen: Iedere drager komt altijd aan, maar de weg is verschillend. Even snel als zij was gekomen verdween zij weer, maar niet na een stevige aai over mijn kop. Het was alsof er een vonk in mij opgloeide.
Ik hees me overeind en strompelde naar de achtertuin. Ik was de steen helemaal vergeten. De achtertuin was verwaarloosd en verwilderd. De steen stond achterin en was bijna onzichtbaar geworden, overwoekerd door klimplanten en bedekt met mos. Ik legde mijn armen om de steen en mijn moede hoofd tegen de bemoste bovenkant en huilde bittere tranen. Het leek of de koerierster van de keizer mij een uitgang uit mijn cocon had gewezen. Ik begon de steen schoon te maken en torste hem naar binnen. Het leek of hij weer wat begon te stralen en mij smeekte om verdere liefkozing van beitel en hamer. In de dagen die volgden moest ik eerste ontwennen van de amfioen. Toen het na enige barre uren even kon, haalde ik mijn hamer en beitel voor de dag en begon het half-affe beeld verder te bewerken. Na die eerste sessie nam ik een bad in de rivier, trok schone kleren aan, deed mijn gereedschapstas om en gespte het draagtuig met de steen erin aan en begon de reis, die vele jaren geleden was afgebroken weer te vervolgen.

De tocht naar de hoofdstad was bepaald niet makkelijk en ik moest nog ruige streken door, moerassige velden oversteken, over steile passen klimmen en diepe dalen doorkruisen. Maar de last op mijn rug werd steeds lichter, zowel letterlijk als figuurlijk. Op iedere pleisterplaats werkte ik verder aan mijn beeld, ik diepte holten uit tot gaten, lichte barsten werden bewerkt tot een boeiend reliëf en ruwe randen vijlde ik bij tot bevallige heuvels. Zo ontstond langzamerhand uit de ruwe klomp een steeds sprekender vorm waarin een geheim leek op te gloeien. Niet alleen maakte het wegbeitelen en -vijlen het beeld letterlijk lichter, ook de steeds meer ontstane vorm gaf mijn steeds minder zware draagarbeid op de reis meer betekenis.

Vele jaren zijn verstreken en nu ben ik aangeland in een gehucht in de buurt van de hoofdstad. Daar heb ik een eenvoudige woning gehuurd om daar de laatste hand te leggen aan het goralieten beeld. Intussen geef ik les in beeldhouwen om de huur en wat sober voedsel te kunnen betalen. De laatste fase van het beeld is technisch niet de meest makkelijke maar ik heb veel ervaring opgedaan. De steen is geworden tot een subtiel samenspel van gracieuze lijnen, het is meer leegte dan materie. De vormen spelen met het licht, dat er doorheen valt. Wat ooit een zwaar gevaarte is geweest weegt nu bijna niets meer. Het is een teken van licht geworden. Ik ben er nu van gaan houden en de dag nadert, dat ik mijn creatie zal moeten afstaan. Morgen breek ik op voor de laatste etappe naar het eindpunt. Eindelijk zullen onze beelden dan staan in de tuinen van de keizer van het hemelse rijk, moge dat in glorie tot in eeuwigheid duren.

dec 2018 ©Rob Cassuto