C A S B O E K

home schrijfsels sprooksels dichtsels links contact


SPROOKSELS

het prijslijsten-
schandaal

goraliet

crisis bij de Impen

een dag uit het leven van Jonas Posso


Joodse verhalen: De bruid in haar graf
Het lied van de jongen

De acht zonen en de dochter van de koning
Sluwe Todie en Lyzer de vrek

Het verhaal van Ester
De Ba'al Shem Tov en de kolenbrander
De paardenluisteraar
Hoger dan de hemel
Adam, waar ben je
De opvolger
De schat van Rabbi Eisik


DE SCHAT VAN RABBI EISIK

In de Poolse stad Krakau staat nog steeds een oude synagoge uit de 17e eeuw, de Izak Jacobowitz synagoge. De stichter van die synagoge was Izak Jacobowitz, zoals je misschien al gedacht hebt. Die Izak Jacobowitz heette in het Krakause Jiddisj Eisik, zoon van Jekel, en hij leefde in de 17e eeuw. Over hem en zijn droom ga ik vertellen.

= Ik heb een bijzondere droom gehad vannacht, zei op een goeie ochtend Eisik, een jood in Krakau, de zoon van Jekel, tegen zijn vrouw Friedel, die net een karige homp brood met droge worst voor hem had neergezet als ontbijt. Weet je wat ik heb gedroomd?
= Nee, zei Friedel, en ik hoef het ook niet te weten, dromen brengen geen geld binnen, het dak lekt, ik heb nog maar één jurk en die is versleten en we hebben geen geld voor een kippetje op de komende sabbat. Zorg, dat je op de markt in godsnaam wat hout verkoopt, een koopman van niks ben je.
Eisik zuchtte. De droom ging over een schat, ergens begraven in Praag, bij een brug. Maar hij moest dat soort dromerij maar opzij zetten en snel vergeten. Het sloeg inderdaad nergens op. Hij stond op van tafel en ging op stap met zijn stapel hout.

Eigenlijk was Eisik een rabbi, net als zijn vader Jekel, maar eentje zonder synagoge. Hij verdiende wat bij door in oud hout te handelen op de markt. Maar het was net genoeg om niet te verhongeren. Ze woonden in een oude hut en sliepen op wat vodden op de vloer.
De hele Joodse wijk in de stad Krakau bestond uit arme sappelaars, die maar net rond konden komen. Ze hadden barre tijden achter de rug. Niet lang geleden was er nog een hetze tegen de wijk gepleegd en er was geroofd en geplunderd. Maar Eisik was een vroom mens, hij hield het hoofd recht en bad iedere dag om een oplossing om uit de ellende te komen.

De volgende week had Eisik weer die merkwaardige droom gehad. Een oude man wenkte hem en zei: Eisik, mijn zoon, in Praag, die grote stad, de hoofdstad van het koninkrijk Bohemen, daar stroomt de rivier de Moldau, bij een pijler van de brug over die rivier, de Karelsbrug, ligt een schat.

‘s-Ochtends, na het ochtendgebed, zei hij tegen Friedel, die een kom dunnen gerstepap voor hem neerzette:
- Friedele, mijn schat, luister toch, ik heb weer dezelfde droom gehad als vorige week: een oude man riep mij en zei dat er een schat begraven ligt in Praag, bij een brug over de Moldau
Misschien betekent het wat.

Friedel lachte bitter.
- Eisik mijn man is een dromer. Kijk eens om je heen. Deze hut, deze sloppenwijk, dat is de werkelijkheid. Op de markt verkoop je niks, een koude winter staat voor de deur, laatst leen je een paar net verdiende centen nog uit aan je broer. En nu kom je aan met een droom over een schat, die begraven is bij een brug, hier tweehonderd kilometer vandaan! Wie vertrouwt er nu op dromen! Waar heb ik het aan verdiend zo'n waardeloze kerel!
Eisik had net bij zichzelf gedacht, dat hij misschien toch een wenk had gekregen om een zoektocht te beginnen. Er moest toch ergens een oplossing te vinden voor de moedeloos makende tredmolen van gesappel en ontbering.
Maar daar was Friedel al en reikte hem de bos houit aan, die hij voor waarschijnlijk te weinig zloty aan de man moest brengen. Hij zuchtte en ging op stap naar de markt.

Maar een week later kwam de droom wéér terug. Weer wenkte de oude man en zei:
- Eisik, mijn zoon, aan de voet van de Karelsbrug in Praag ligt een schat begraven.
Nu wist Rabbi Eisik, als je driemaal dezelfde droom hebt, dan betekent dat wat. Dat mocht hij niet negeren, Friedel of geen Friedel. Dus pakte hij zijn rugzak in, sneed zich van een stuk hout een goede wandelstok en onder luid protest van zijn vrouw ging hij op weg naar Praag.

Na een dag of veertien lopen kwam hij aan in de grote stad Praag. Hij kon terecht in een krap bovenkamertje, driehoog-achter bij een neef van hem. De volgende ochtend ging hij kijken bij de brug over de Moldau, het was de beroemde Karelsbrug, die daar al vele eeuwen lag.



Imposant strekten zich de grote grijze stenen bogen met de prachtige lantaarns en de tientallen beelden zich over de rivier uit. En imposant was de koningsburcht, die zich aan het eind van de brug verhief met zijn kerktorens en paleizen. Maar even imposant waren de soldaten van de Boheemse garde, die brug bewaakten onder leiding van een goudgetreste en besnorbaarde kapitein.
Dat was een tegenvaller, dat durfde Eisik niet aan, zomaar gaan graven onder deze zwaar bewaakte brug.
Hij besloot iedere dag te gaan kijken.'s-Ochtends kwam hij aan bij de brug en zwierf daar zo'n beetje rond tot de avond. Misschien zou zich er een onbewaakt moment voordoen, waarin hij zijn schep ter hand zou kunnen nemen

Maar dat viel tegen. De brug werd dag en nacht bewaakt door de soldaten van de garde en eens per uur kwam de kapitein de garde inspecteren. Dat duurde zo een paar weken en Eisik begon de moed te verliezen. Zou het hem ooit lukken hier ongestoord naar een schat te graven en zou hier überhaupt wel een schat liggen. Hij wilde de wachtcommandant eventueel wel om toestemming vragen, maar het was een reus van een kerel met een indrukwekkende snorrebaard, om de brede schouders een goudgetrest scharlaken uniform met degen langszij en goudbebiesde sjako op het hoofd; dat nodigde niet bepaald uit tot een praatje en bovendien hadden Eisik en zijn medejoden niet al te prettige ervaringen met soldaten gehad.

Intussen was het de kapitein van de wacht opgevallen, dat er dag in dag uit dezelfde man bij de brug rondscharrelde, een armoedige kerel met versleten schoenen en een oude plunjezak over de schouder. De schooier had een goedmoedig gezicht, waarin ogen gloeiden van een vurig verlangen en het leek wel of een vraag hem op de lippen brandde.
De kapitein besloot hem te vragen, wat hij hier iedere dag kwam doen.
- Goede man, vroeg hij vriendelijk, wacht je hier op iemand?
- Nee, mijnheer, zei Rabbi Eisik. De toon van de kapitein viel hem mee. De ogen van de militair stonden niet zo afwijzend en streng als hij had menen te zien.
- Zoek je dan iets? Vroeg de kapitein.
Eisik besloot het erop te wagen en besloot open kaart te spelen.
- In feite wel, zei Eisik, een droom heeft mij hier gebracht. Een oude man verscheen in mijn droom en wenkte mij en zei, dat er een schat ligt verborgen aan de voet van deze brug, de Karelsbrug. Zou ik hier op een paar plaatsen wat graafwerkzaamheden mogen verrichten? Uiteraard tegen een royale vergoeding voor u en een extra pint bier voor uw mannen...
De commandant keek even een moment stil van verbazing de sjofele man tegenover hem aan. Toen barstte in een onbedaarlijke lachbui uit.
- Arme drommel, zei hij, toen hij wat was bijgekomen, ben jij met deze lompen aan je lijf en op deze versleten schoenen hiernaartoe gelopen omwille van een droom?. Wie vertrouwt er nu op dromen! Dan had ik ook op pad moeten gaan! Want ik droomde eens dat ik de opdracht kreeg om naar Krakau te gaan om naar een schat te gaan zoeken, die onder de haard zou liggen van een jood met de naam Eisik, de zoon van Jekel! Ik zie mezelf al daar in Krakau, in die doodarme joodse achterbuurt naar een schat zoeken, waar de ene helft van de joden Eisik heet en de andere helft Jekel, en daar alle huizen openbreken. Hoe dom kan je zijn...
En weer begon hij smakelijk te lachten.

Eisik maakte een beleefde buiging. Hij reisde zo snel als zijn armzalig geschoeide voeten hem wilden dragen terug naar Krakau, brak in zijn huis de haardplaat open en vond daaronder een ijzeren kist vol met gouden munten, die wie weet door een belaagde voorouder daar in barre tijden was verborgen.

Friedel zei, Eisik, man van mij, je bent een schat, maar ik ben wel blij, dat je een schat hebt gevonden, en Eisik vond de mopperige Friedel opeens ook veel liever en mooier.
Van zijn schat bouwde hij een Synagoge en hij gaf steun aan zijn arme buurtgenoten, waar hij dat kon, op het gebied van de geest, de ziel en de materie. Verder kocht hij een prima partij eikenhout en werd een welvarend houthandelaar. De synagoge werd later naar hem genoemd, de Izak Jacobowitz synagoge, ofwel de Rabbi Eisik Jekelszoon sjoel. En die Izak Jacobowitz sjoel in Krakau kan je nog steeds bekijken.

Izak Jacobowitz synagoge

Het verhaal van de wonderlijke reis van Eisik deed in de Joodse wereld de ronde en een van de wijze Joodse leraren uit het Joodse Oosteuropa van de 19e eeuw, Rabbi Simcha Bunam, vertelde het altijd aan de klas van zijn leerlingen. Hij zei aan het slot altijd:
Neem dit verhaal goed in je op en denk na over wat het verhaal je zegt: dat er iets is, wat je nergens op de wereld kan vinden en dat er toch een plaats is, waar je het vinden kan.
Een ander Joodse leraar uit de 20ste eeuw, Martin Buber, voegt daar nog aan toe: De plaats waar deze schat te vinden is, is ‘de plaats waar men staat'...'Juist daar en nergens anders is de schat te vinden. In de wereld om mij heen, in de situatie die mij door het lot is gegeven, in dat wat dag in dag uit om mij heen is, wat mij van dag tot dag opeist, daarin ligt mijn wezenlijke taak en de vervulling van het bestaan dat voor mij openligt'.
________________________________________________________________

Gebruik is gemaakt van:
Martin Buber, Chassidische vertellingen, Servire, 6e druk, 1989
Martin Buber, De weg van den mens, volgens de Chassidische leer, LJC Boucher, 1956.
De figuur van Friedel is overgenomen uit: 'De droom van Eisik', in: Chelm is overal en andere Joodse verhalen Uitgeverij Christofoor, Zeist 2003