C A S B O E K

home schrijfsels sprooksels dichtsels links contact


SPROOKSELS

het prijslijsten-
schandaal

goraliet

crisis bij de Impen

een dag uit het leven van Jonas Posso

Joodse verhalen: De bruid in haar graf
Het lied van de jongen

De acht zonen en de dochter van de koning
Sluwe Todie en Lyzer de vrek

Het verhaal van Ester
De Ba'al Shem Tov en de kolenbrander
De paardenluisteraar
Hoger dan de hemel
Adam, waar ben je
De opvolger
De schat van Rabbi Eisik

HET LIED VAN DE JONGEN

een verhaal op basis van Chassidische legenden, door Rob Cassuto.

Het speelde zich een flinke tijd geleden af, toen de wereld omhuld leek met een zware, dikke deken. De verbinding met de hemel was verbroken en – wat op hetzelfde neerkwam – een barrière stond het contact van de mensen met hun ziel in de weg. Hun innerlijk kwam in het nauw, hun geest verdroogde en een droevige schemering flakkerde achter hun ogen.
De mensen praatten met elkaar over wat er precies aan de hand was, ze hielden conferenties, symposia en hielden massale gebedsbijeenkomsten. De stortvloed van woorden werd steeds groter, maar de woorden stegen niet op, maar sloegen neer en bedekten de aarde in steeds dikkere lagen. Ook in het verre land Podolië, waar heel veel Joden woonden, deed de benauwenis zich voelen. De synagoges liepen vol en de mensen zwoegden in de vorm van eindeloze gebeden en smeekbeden .
Nu woonde er in Podolië de beroemde rabbijn Israel, de zoon van Eliëzer. Hij had als bijnaam de Ba'al Shem Tov, wat een erenaam was voor een wijze rabbijn, die zelfs af en toe een wonder kon doen. Hij reed met zijn wagen het hele land af om genezing en heling te brengen en dienst te den in de synagogen, die op zijn weg lagen.

Toen eens Rabbi Israël op het punt stond een synagoge binnen te gaan, stopte hij voor de deur en zei, “Ik kan hier niet naar binnen. Er is geen plaats voor mij.”
Zijn metgezellen en leerlingen, de chassidiem, zeiden, “Zoveel mensen zijn er toch niet in de synagoge”.
“Het huis is van de bodem tot het dak gevuld met gebeden!”, zei de Meester.
Hij zag dat zijn woorden de Joden van de synagoge met trots vervulden; ze vatten zijn woorden op als een compliment voor hun vroomheid. Snel sprak de meester toen, “Die gebeden zijn allemaal dode gebeden. Ze hebben geen kracht om naar de hemel te vliegen. Ze zijn neergestort, ze liggen boven op elkaar, het huis is er helemaal vol van.”
En hij keerde terug naar Medzibuz, het stadje waar hij woonde.
Rabbi Israël, bijgenaamd de Ba'al Shem Tov, voelde de zware deken steeds dichter op hem een zijn gemeenschap drukken. Hoe kon hij die barrière doorboren en een opening naar de hemel te maken?

Op een tocht door de omgeving van het stadje Medzibuz kwam rabbi Israel eens langs de eenvoudige woning van een Joodse herder. Deze was zeer vereerd met het bezoek van de befaamde rebbe met zijn imposante bonthoed en baard. Zijn vrouw schonk een kop thee uit de samowar en offreerde latkes, aardappelkoekjes. Toen nam de man schuchter het woord: ‘meester, ik heb een grote zorg, ik heb maar één zoon, David, die niet kan leren. Ik weet niet of hij niet wil of niet kan, maar het alfabet kan hij niet onthouden
Zo is hij als hopeloos geval van school gestuurd. Hij is nu elf jaar, een sombere knaap,die weigert een boek in te kijken en amper praat met mensen. Hij dwaalt van ‘s ochtends vroeg tot 's avonds laat door velden en bossen en speelt eindeloos op zijn mondharmonica hetzelfde eentonige wijsje. Wat kan ik doen? De rebbe zei: Gaan jullie de kamer uit en stuur hem naar binnen. Ik zal de knaap streng toespreken. Zo deden ze en de jongen kwam binnen en bleef staan. Rabbi Israel wenkte – kom maar David - en David schuifelde wat nader. De Rebbe ging naar de jongen toe en legde teder zijn armen om hem heen. Eerst verstijfde jongen, toen ontspande hij zich geleidelijk. Hij liet zijn armen hangen en stond de omhelzing toe. De Rebbe trok hem tegen zijn borst en de jongen hoorde het hart van de rebbe kloppen. Zo stonden ze een tijd en hun adem ging tegelijk in en uit.
En?, vroegen de ouders bedeesd maar nieuwsgierig, toen de jongen de kamer uitkwam.
We zullen zien, zei de rebbe, kom volgend jaar met de jongen naar Medzibuz, naar de synagoge op Grote Verzoendag.
De weken die volgden lieten een opmerkelijke verandering zien. Geleidelijk werd de jongen wat spraakzamer. Hij raakte wat meer geïnteresseerd in andere mensen. De stemmingen van andere mensen bleek hij goed te kunnen peilen en hij kwam soms met opmerkelijke observaties van andermans zielenleven. Ook bood hij aan om de schapen van zijn vader te hoeden en op de afgelegen weiden waar hij bij zijn schapen zat klonken uit zijn mondharmonica niet de eentonige wijsjes van vroeger meer, maar gevarieerde melodieën, die wisselden van diep droef tot hemelhoog juichend, maar niemand die ze hoorde behalve de vogels en de Almachtige.
Toen de dag naderde van de Grote Verzoendag nam de vader zijn zoon mee naar Medzibuz en kocht voor hem een nieuwe pet en nieuwe schoenen.
In zijn zak had de jongen steeds zijn trouwe mondharmonica.

Zijn vader nam hem mee naar de synagoge van Rabbi Israël. Anderhalve dag – de vooravond en de hele volgende dag - zijn de mannen op Grote Verzoendag in de synagoge bezig met vasten, gebeden reciteren en zingen uit hun gebedenboek. Samen met zijn vader zit David tussen de andere mannen. De middagdienst is eindelijk aangebroken en wederom slaat zijn vader net als andere mannen zijn gebedenboek open en daar beginnen ze weer te bidden en te zingen om de Almachtige te bewegen hun verkeerde daden van afgelopen jaar met mildheid te bezien en hen te helpen het volgend jaar betere dingen te denken en betere dingen te doen.
De mannen werken hard en de synagoge lijkt wel een werkplaats waar arbeiders hun uiterste best doen een maximale productie te halen. Het is heet en het gezicht van Rabbi Israel is bleek en verwrongen. Kunnen de gebeden ditmaal omhoogstijgen of is het allemaal voor niks.
David trekt aan de arm van zijn vader.
“Vader,” zeg hij, “Ik wil ook zingen. Ik heb mijn mondharmonica in mijn zak. Ik haal hem tevoorschijn en ga zingen.” Maar zijn vader pakt zijn hand.
“Stil!” fluistert hij, “Wil je de Rabbi boos maken? Stil!”.
David zit weerstilletjes in zijn bank.
Maar als de mannen opstaan voor het laatste deel van het middaggebed, staat de jongen ook op.
“Vader, “ zegt hij, “Ik wil ook zingen!”
Zijn vader fluistert vlug, “ Waar heb je je mondharmonica?”
“Hier in mijn zak.”
“Laat zien.”
David haalt de mondharmonica uit zijn zak en laat hem aan zijn vader zien.
Zijn vader trekt het ding uit zijn hand. “Ik houd hem wel voor je vast,” zegt hij.
David wil gaan huilen, maar hij is bang en houdt zich stil.
Eindelijk breekt het slotgebed van Grote Verzoendag aan. De kaarsen branden trillend in de avondwind en de harten van de gelovigen trillen van verlangen als de vlammen van de kaarsen. Door het hele huis heerst een gewijde stilte als de mogelijkheid van een heilig moment. Het lijkt wel of de Almachtige op het punt staat hun gebeden audiëntie te verlenen. Dan heft de Rabbi zijn handen over hen en begint de woorden te spreken van het centrale gebed van deze avonddienst.
De jongen kan zijn verlangen niet langer onderdrukken. Hij grijpt de mondharmonica uit de hand van zijn vader, zet hem aan de mond en begint zijn muziek te spelen, een hartstochtelijke melodie zuiver en droef en jubelend en schoon tegelijk.
Maar een stille doodschrik overvalt de gemeente. Ontzet kijken ze naar de jongen, hun ruggen ineengekrompen, alsof ze verwachten dat de muren ieder moment op hen zouden kunnen gaan vallen. Dit is een pure ontheiliging, schreeuwt een aantal mannen. Ontoelaatbaar deze breuk in het sacrale ritueel. Een aantal mannen maakte aanstalten om de jongen bij zijn lurven te grijpen en de synagoge uit te gooien.
Maar blijdschap overstroomt het gezicht van Rabbi Israël.
‘Stop!', riep hij en hij heft zijn gespreide handpalmen over de jongen David.
“Tot op dit moment voelde ik, dat onze gebeden werden tegengehouden als door een deken van dichte wolken, zodat zij niet voor de Almachtige konden komen. Maar dit spel van deze jonge herder was zo zuiver, dat het een opening in het wolkendek om de aarde heeft gemaakt, een doorbraak, waardoor onze gebeden konden opstijgen en voor het aangezicht van de Almachtige konden komen”
Na afloop van de dienst was er een feestelijke maaltijd om de vasten te breken. David zat met zijn vader naast de meester.
“Graag zou ik willen leren lezen”, zei David tegen de rebbe, “zodat ik ook wijs kan in het gebedenboek en de bijbel”.
“Je kan meteen beginnen op mijn school”, zei de rebbe. Zo begon de loopbaan van David als de grootste rebbe van zijn generatie.

bronnen:
Classic Chassidic Tales, Meyer Levin, 1932, 1975, Aronson
Chassidisch3e Vertellingen, Martin Buber, 6 e druk, 1986, Servire
http://www.hasidicstories.com/Stories/Other_Early_Rebbes/how_torah.html


DE PAARDENLUISTERAAR
Hoe Rabbi Israël door zijn begrip van de taal der dieren een gekwelde ziel verloste.

Vaak placht Rabbi Israël op zijn tochten naar verre dorpen de nacht door te brengen in het huis van de herbergier, wiens kind hij had gered van het boze oog van de Poolse landedelman.

Meestal reisde Rabbi Israël in zijn eigen kleine wagen; maar af en toe reed ij mee met de diligence. De koetsier heette Chaim en Chaim hield wel van een slok.

Vlak voor de herberg lag een erg steile heuvel. Als een wagen die heuvel op moest zweetten de paarden en de koetsiers vloekten en klapten met hun zwepen, en vaak moesten de passagiers uitstappen om de paarden te helpen hun last de heuvel op te sjorren. Maar Chaim was met geen enkele andere koetsier op de weg te vergelijken. Chaim liet zijn paarden in één ruk de heuvel opdraven.

Alleen, vóór hij deze prestatie leverde had Chaim een slok nodig. Iedere keer als hij bij de heuvel aankwam stopte hij zijn paarden,haalde een fles uit zijn zak en nam een stevige teug. Dan zei hij tegen de mensen in zijn wagen, “Neem er ook eentje!”, en hij bood hen de fles aan. En Rabbi Israël dronk dan met hem mee, want wanneer mannen samen drinken zijn ze vriendelijk voor elkaar en hun blijdschap is pure eredienst.

Wanneer de paarden op de top van de heuvel kwamen, had Chaim nog een slok nodig en daarvoor ging hij de herberg binnen.
Chaim zat dus iedere dag in de herberg te drinken en iedere dag was hij de herbergier meer geld schuldig.
“Eens zal ik je betalen!” zwoer hij, “zelfs al zal ik mijn ziel ervoor moeten verpanden!”
“We leven maar één keer!”zei Chaim altijd. “Op het leven!” En wie kon dat niet met hem eens zijn?”

Op een keer gebeurde het dat Chaim in zijn opgetogenheid van zijn wagen viel, zijn nek brak en stierf. Alle Joden in die streek waren verdrietig want op de weg was er nooit zo'n goeie koetsier geweest als Chaim. Maar de herbergier was het verdrietigst van allemaal, want Chaim was hem een hele hoop geld schuldig.

Een paar jaar later kwam Rabbi Israël die kant uit en hield halt bij zijn oude vriend de herbergier. Rabbi Israël kwam in zijn eigen wagen en verzorgde, zoals zijn gewoonte was, zelf zijn paard. 's-avonds ging hij naar buiten naar de stal om zijn paard te voeren en toen hij in de schuur was keek hij om zich heen om te zien hoeveel beesten meer of minder dan het vorig jaar de herbergier in zijn schuur had. Enhij zag dat het de herbergier goed ging. Hij bekeek het ene paard na het andere, klopte op hun flanken en wreef ze op met zijn handpalmen. Daar hij de taal van vogels en viervoeters verstond praatte hij nog een poosje met ze.

Terwijl hij de stallen doorging zag hij een klein paard dat naar hem toe wilde komen. Hij rukte aan zijn hoofdstel en schudde zijn hoofd op en neer. Hij riep als het ware de rabbi.

Rabbi Israël liep naar hem toe en ging met zijn hand langs de neus van het paard. Toen luisterde hij naar het paard. Daarna ging hij weg en haalde haver uit zijn eigen zak en gaf het aan het paard. En hij haalde een emmer vers water voor het dier. Hij ging weer naar de herberg maar kwam snel terug in de schuur en goot een scheutje whisky uit een fles in de emmer van het paard.
Toen de Rabbi terug was in de herberg zij hij tegen de baas,
“Weet je wat, verkoop mij dat kleine paardje dat je in de schuur hebt, dat dier dat kleiner is dan alle anderen.”
De herbergier anrwoordde,
“Meester, u weet dat ik graag alles wat ik bezit zou aan u zou geven.. Neem een van de andere [aarden. Neem twee van de andere paarden. Het zijn mooie paarden en meer waard dan dat kleintje.”
“Maar het is juist dat kleine paard dat ik graag wil hebben,” zei de Baal Shem Tov, “Ik vind hem heel aardig. Zeg me, waarom geef je me liever twee betere paarden dan dat je deze zou verkopen?”
“'t Is vanwege de heuvel,”zei de herbergier. “Je kent die steile heuvel daar, voor het huis. Hij is het enige paard, dat een wagen helemaal op z'n eentje de heuvel op kan trekken. Als hij bij die heuvel komt trekt hij als drie paarden in plaats van een.

Rabbi Israël lachte zachtjes. Hij zei er verder niets meer over.
Maar een uur later zei hij tegen de herbergier, “Zeg me, gaat het je hier goed?”
“Met Gods hulp, ja,” zei de man.
“Zijn veel mensen je geld schuldig?”
“Wel, af en toe zijn ze me geld schuldig. Als ze kunnen betalen, doen ze dat.”
“Laat me de papieren zien die jij hebt van de mensen die een schuld aan je hebben,” zei de Baal ShemTov.
De herbergier begreep niet wat hij met die zaken wilde; maar hij ging de papieren toch halen.
De Baal Shem Tov bekeek het ene papier na het andere.
Ten slotte zei hij, “Wil één van die schulden aan mij overdoen?”
“Kies er maar eentje uit,” zei de baas.
Rabbi Israël pakte een van de papieren uit de bundel en gaf de rest terug aan de waard. De waard keek naar de naam op het papier dat de Rabbi had gekozen en barstte in lachen uit.
“Wat wil je hier nou mee!” zei hij. “Zie je niet dat dit gaat over de schuld van Chaim de koetsier? Hij is al drie jaar dood, Rabbi! Van hem krijg je geen cent meer!”
“Toch wil ik dat je deze schuld aan mij overdoet,” zei de Rabbi.
De herbergier overhandigde hem het blaadje papier. De Baal Shem Tov nam het, scheurde het in stukjes en wierp die in het vuur.
“Ga naar het kleine paard in de stal kijken,” zei de Baal Shem Tov tegen de herbergier.
De man krabde zich op het hoofd, hij begreep niet wat er aan de hand was. Maar hij pakte een lantaarn en ging naar de stal en zocht naar zijn paardje, dat beest dat wagens de heuvel optrok als drie paarden bij elkaar.

Het paard lag dood op de grond.

Rabbi Israël zei tegen de herbergier: “Weet je nog, hoe Chaim zwoer dat hij jou zijn schuld zou betalen? Toen hij gestorven was kon zijn ziel de hemel niet binnen totdat hij zijn schuld had betaald. Daarom ging zijn ziel in het paard en om zijn schuld te vereffenen werkte hij als drie paarden bij elkaar. Deze avond smeekte hij mij hem te helpen. Hij sprak met mij en ik zag dat het tijd was voor zijn ziel om verlost te worden.”

De herbergier verwonderde zich meer dan ooit over de wijsheid van Rabbi Israël.